De Sint-Odulfusabdij te Stavoren is ontstaan uit een rond 836 door Sint Odulphus gesticht kapittel voor regulieren. De geschiedenis als benedictijner abdij ving feitelijk pas in 1132 aan toen de Utrechtse bisschop Andreas op initiatief van Staverse burgers de in handen van leken geraakte Sint-Odulphuskerk met bijbehorende bezittingen overdroeg aan een monnikengroep, die afkomstig was uit de Sint-Laurentiusabdij te Oostbroek bij Utrecht. De monniken van deze strenge en hervormingsgezinde abdij kwamen in de plaats van de kanunnikengemeenschap die aan de Sint-Odulphuskerk verbonden was en die een “oneersaem leven” geleid had. Het benedictijner klooster, waarvan zijn bestaan aldus in Stavoren zijn aanvang nam, werd als dubbelklooster ingericht. In het midden van de twaalfde eeuw volgde echter de splitsing in een vrouwen- en een mannenklooster. De zusters werden overgebracht naar het klooster Sint-Nicolaas te Hemelum, acht kilometer ten oosten van Stavoren, terwijl de monniken in de abdijcomplex te Stavoren gehuisvest bleven. De Allerheiligenvloed van 1170 en de Sint-Nicolaasvloed van 1196 deden de eigenlijke Zuiderzee ontstaan. Daarbij verdween het land dat de Sint-Odulphusabdij ten westen van Stavoren bezat voorgoed in zee. Ook de stormvloeden van 1214 en 1219 waren funest. De abdij kwam toen in een deplorabele financiële situatie te verkeren. Vanwege de Hollands-Friese oorlogstroebelen zocht de monnikengemeenschap in 1398 haar toevlucht in de stad. In 1415 verleende bisschop Frederik van Blankenheim zijn toestemming om aldaar in het oude Hospitaal een klooster in te richten, dat in 1419 gereed kwam. Slechts een aantal monniken vestigde zich daar. De overige monniken betrokken het klooster te Hemelum, terwijl de abt zich op de uithof te Rijs zijn intrek nam. In 1495 vestigden de monniken, die in de stad gebleven waren, zich ook in het klooster Sint-Nicolaas te Hemelum,waarmee de definitieve verplaatsing van voornoemde monnikengemeenschap naar dit klooster een feit werd