Stichting/eerste vermelding:
Opheffing/laatste vermelding:
Geschiedenis:
Vanuit het karmelietenklooster te Geldern vertrokken in 1465 Bave Dircxs met enkele medezusters naar Haarlem om “op het Nieuwland” aldaar op last van de prior-generaal van de karmelieten een karmelitessenklooster te stichten. In hetzelfde jaar verleende Dirk van Wassenaar, aartsdiaken en proost van de kerk van de H. Johannes te Utrecht en pastoor van de parochiekerk van Haarlem, hieraan zijn toestemming. De zusters mochten alleen voor ziekenbezoek het klooster verlaten. Of het hier een slotklooster betrof, is echter onduidelijk. Aanvankelijk ging het de karmelitessen voor de wind. Zo werd er in 1481 vanuit Haarlem de karmel van Rotterdam gesticht en werden vijf jaar later enkele karmilitessen van Haarlem naar Brugge gezonden om de stichting van een karmilitessenklooster aldaar te ondersteunen. In 1501 was de financiële situatie echter zo deplorabel dat priester, Frans Roeper wegens achterstallige rente alle goederen van het klooster toegewezen kreeg. In 1502 droeg hij deze aanspraken over aan Claas Gerritsz. van Hout, maar hoe een en ander toen verder is afgehandeld, is niet bekend. Toen vanaf 1581 in Haarlem alleen nog maar de gereformeerde godsdienst toegestaan was, betekende dit het einde van het convent. De zusters, die van de stad Haarlem alimentatie ontvingen, werden in het Begijnhof in deze stad ondergebracht
Gebruikte literatuur:
Monasticon Batavum, deel III, p.53; A. Jacobs, “Monasticon Carmelitanum Neerlandicum” (Maasmechelen 2011), p. 294; G.H. Kurtz, “Beknopte geschiedenis van Haarlem” (Haarlem 1942), p. 7
Opmerkingen:
Dit klooster werd ook wel Vrouwe-Broerissen genoemd
Dit bestand is niet beschikbaar voor downloaden.