Het Sint Ursulaklooster in Purmerend lag aan de westzijde van de huidige Koemarkt. Het ontstond als een gemeenschap van devote vrouwen in het huis dat weduwe Wendelmoed Pieter Aerntsz in 1395 schonk aan een uit vijf priesters bestaand college, waarvan priester Claes Bartoutsz toen deel uitmaakte. Laatsgenoemde had in 1392 al voor het huisvesten van ongebonden personen, die een aan God gewijd leven wilden leiden, aan voornoemd college een van zijn moeder afkomstig huis in Leiden geschonken. De gemeenschap van devote vrouwen, die in Purmerend het geschonken huis had betrokken, nam in 1399 de derde regel van Sint Franciscus aan en kreeg van de pastoor van Purmerend het privilege een eigen biechtvader te hebben. Dit privilege werd in 1418 bevestigd en uitgebreid met het voorrecht dat er op het kloosterkerkhof niet alleen de zusters, maar onder zekere voorwaarden ook hun kostgangers en degenen, die op het kloosterterrein woonden, begraven mochten worden. Aanvankelijk beschikten de zuster over uitsluitend een bidruimte binnen het klooster. Pas rond 1440 is er sprake van een zelfstandig kloosterkapel. In 1551 werd deze, toen vernieuwde en uitgebreide kapel geconsacreerd door de wijbisschop van Utrecht. De zusters wisten veel gronden te verwerven. Dit nam zulke grote vormen aan dat Jan II, graaf van Egmond, als heer van Purmerend, in 1518 een verbod uitvaardigde, waarin hij bepaalde, dat de zusters geen land, gelegen in de banne van Purmerend, meer mochten kopen. In 1572, aan het begin van de Opstand tegen Spanje, werd het klooster geplunderd. De zusters namen de wijk. Of dit al voor de plundering of pas daarna het geval was, is niet duidelijk. Het kloostercomplex, dat tot een ruïne vervallen was, werd afgebroken. Met de overgebleven zusters werd er van stadswege een alimentatieregeling getroffen. In 1603 besloot het stadsbestuur dat er op het kloosterterrein, dat toen Cloosterwerff genoemd werd, niet meer gebouwd mocht worden, zodat er ruimte voor een beestenmarkt ontstond