Zoeken in collecties

In 1411 kreeg Florens van Borselen „metter zuylen", heer van St. Maartensdijk, toestemming van de bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim, de door hem in St. Maartensdijk gestichte kapel en vicarie tot een klooster van reguliere kanunniken van Sint Augustinus om te vormen. Hij zegde toen toe 50 Engelse nobels te schenken totdat hij de opbrengst uit het land op het eiland Tholen zou hebben toegewezen, een refectorium te bekostigen, twee altaren in het klooster te stichten en vrijdom van accijns op wijn, bier en andere levensmiddelen te verlenen. Uit voornoemd klooster, dat wellicht niet tot stand gekomen is maar het daartoe uitsluitend tot plannen bleef, zal het Sint-Maartensgodshuis zijn voortgekomen. Dit godshuis was bestemd voor de verpleging van oude, hulpbehoevende mannen, die ook wel kapoenen genoemd werden en waar naar het Sint-Maartensgodshuis ook wel Kapoenhof genoemd werd. De kapel, die aan het Sint-Maartensgodshuis verbonden was, heeft er tot het begin van de 18e eeuw gestaan