Zoeken in collecties

Uw zoekacties: Vestigingsplaats: Leiden

zzOUD Databestand kloosters in Nederland

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Vestigingsplaats
Vestigingsplaats: Leiden
Datering:
1421 - 1576
Orde of congregatie:
Alexianen (Cellebroeders)
Plaatsnaam:
Leiden
Provincie:
Zuid-Holland
Parochie:
Leiden-Sint Pieter
Destijds gewest:
Holland
Bisdom:
Utrecht
Stichting/eerste vermelding:
1421
Opheffing/laatste vermelding:
1576
Type:
Klooster, m
Geschiedenis:
In Leiden was van een gemeenschap van cellebroeders al sprake in 1421 toen de stad deze gemeenschap in bescherming nam. Tot voornoemd jaar hadden de broeders een huis aan de Papengracht, dat in erfpacht geschonken werd door Willem van Alcmade Floryszn. en Florys Paidzenzn, twee welgestelde Leidse burgers. Vanaf 1421 betrokken ze hun klooster aan de Cellebroedersgracht, de huidige Kaiserstraat. De broedergemeenschap stond onder toezicht van de Heilige Geestmeesters, het orgaan van de stedelijke armenzorg. Tot de taak van de cellebroeders behoorden het verzorgen van pestslachtoffers en hen bij overlijden te begraven. Armen moesten ze pro deo begraven. Voor rijken mochten zij een vastgesteld bedrag in rekening brengen. Met de inkomsten hiervan en met de inkomsten -veelal in de vorm van brood- die zij met bedelen wisten te vergaren, voorzagen de broeders in hun levensonderhoud. In 1463 werd de Leidse cellebroedersgemeenschap tot klooster verheven en onder de regel van Augustinus geplaatst. Voorts werd het hen toegestaan een altaar in hun kapel te plaatsen en met Gesloten Deuren, dit wil zeggen alleen voor de eigen gemeenschap, de mis te lezen. In 1474 kregen de broeders, nadat hun orde in 1472 officieel door de paus als religieuze orde was erkend, het recht om een klokkentorentje te bouwen en de mis met 'open deuren' te houden, die dan voor eenieder toegankelijk was. In 1576 moesten de cellebroeder evenwel ingevolge een besluit van burgemeesters en raad van Leiden hun klooster verlaten. Hen werd moreel verval en plichtsverzuim ten laste gelegd. De Heilige Geestmeesters beheerden vanaf toen hun goederen, waarvan de inkomsten ten bate van de armenzorg kwamen. Het vermeende zieltogend klooster bleek in werkelijkheid, naast behoorlijke financiële reserves, over rijkelijk gevulde voorraadkamers met bieren, kazen, vleeswaren etc. te beschikken, terwijl er tevens een schat aan munten, penningen, juwelen, klein zilverwerk en kostbare stoffen aan het licht kwam
Gebruikte literatuur:
Monasticon Batavum, deel II, p. 113; S.M.C . Leupen, ‘Het Leidse cellebroedersklooster’ in “Leids Jaarboekje 1992” (Leiden 1992), p. 34/36/37/38/41/42/43/44/45/47; S.M.C . Leupen, ‘De kloosters van de cellebroeders en -zusters in het graafschap Holland en Zeeland tot aan de Reformatie’ in “Historisch Tijdschrift Holland”, 30 (1998), p. 68/69/70/79/80/84/85/86/87/88/89; R. Ladan, “Gezondheidszorg in Leiden in de late middeleeuwen” (Hilverum 2012), p. 24/84/169
Gebruikte websites:
Website Ergoed Leiden en Omstreken, https://www.erfgoedleiden.nl/component/lei_verhalen/verhaal/id/331 (25-11-2016)
ENK Monasticon nummer:
ME-B001-012
VU Kloosterlijst nummer:
L17