Zoeken in collecties

Het klooster Bethlehem in het dorp Oostrum nabij Venray werd in 1450 gesticht door ridder Jan van Broeckhuysen, heer van Geijsteren. De eerste bewoners van dit klooster waren reguliere kanunniken, die volgens de regel van Sint Augustinus leefden en afkomstig waren uit het klooster van Gaesdonck nabij Goch in Duitsland. In 1470 vertrokken deze kanunniken naar Straelen in Duitsland. Uit het Noord-Limburgse dorp Well afkomstige zusters die, waarschijnlijk als conversinnen, de regel van Sint Augustinus volgden, namen toen in het verlaten klooster in Oostrum hun intrek. Of dit in 1474 of in 1477 plaatsvond, is niet duidelijk. Ten noorden van het klooster lag een kapel, waarvan de oudste vermelding uit 1400 dateert. In deze kapel stond een miraculeus beeld van Maria, waar velen ter bedevaart naar toe trokken. Hierdoor genoot Oostrum al vroeg bekendheid als bedevaartsplaats. In 1484 kregen de zusters van het klooster Bethlehem het recht om van deze kapel gebruik te maken. Pas in 1721 kregen zij de beschikking over een eigen kapel. Behalve met landbouw en handarbeid, zoals spinnen, voorzagen de zusters met het geven van onderwijs en het exploiteren van een meisjesinternaat in hun levensonderhoud. In 1597 werd het moederklooster in Well met het Oostrumse klooster verenigd. Op last van Napoleon werd het convent in 1802 opgeheven. In 1806 werden het klooster en de kapel, die toen al in verval geraakt waren, verkocht aan Barthold baron De Cocq van Haeften, heer van Blitterswijck en Wanssum. Hij liet deze gebouwen afbreken. De nog bruikbare materialen werden aangewend voor het verbouwen van zijn kasteel in Blitterswijck