Zoeken in collecties

Uw zoekacties: zzOUD Databestand kloosters in Nederland

zzOUD Databestand kloosters in Nederland

beacon
5.672  beschrijvingen
gesorteerd op:
 
 
 
 
Erfgoedstuk
Vestigingsplaats
Vestigingsplaats: Enkhuizen
Datering:
1458 - 1458
Orde of congregatie:
Alexianen (Cellebroeders)
Plaatsnaam:
Enkhuizen
Provincie:
Noord-Holland
Parochie:
Enkhuizen-Gomarus
Destijds gewest:
Holland
Bisdom:
Utrecht
Stichting/eerste vermelding:
1458
Opheffing/laatste vermelding:
1458
Type:
Klooster, m
Geschiedenis:
Het cellebroedersconvent in Enkhuizen, dat in 1458 werd gesticht, was gelegen op een stuk land dat tot de kosterij van de Enkhuizer Westerkerk behoorde. De broeders, die zich toelegden op ziekenzorg, leefden aanvankelijk volgens de derde regel van Sint Franciscus, maar namen later de regel van Sint Augustinus aan
Gebruikte literatuur:
Monasticon Batavum, Deel II, p. 64; Ch. Schrickx, Proefschrift “Bethlehem in de Bangert: Een historische en archeologische studie naar de ontwikkeling van een vrouwenklooster onder de orde van het Heilig Kruis in het buitengebied van Hoorn 1475-1592” (Universiteit Leiden 2015), p. 56/57;
ENK Monasticon nummer:
ME-B001-007
VU Kloosterlijst nummer:
E14
Toon op kaart Toon op kaart
 
 
 
 
 
Erfgoedstuk
Vestigingsplaats
Vestigingsplaats: Dordrecht
Datering:
1442 - 1580
Orde of congregatie:
Alexianen (Cellebroeders)
Plaatsnaam:
Dordrecht
Provincie:
Zuid-Holland
Parochie:
Dordrecht, Onze Lieve Vrouw
Destijds gewest:
Holland
Bisdom:
Utrecht
Stichting/eerste vermelding:
1442
Opheffing/laatste vermelding:
1580
Type:
Klooster, m
Geschiedenis:
In 1442 is er in Dordrecht voor het eerst sprake van cellebroeders. Zij hadden toen een huis in de Nieuwstraat. Een jaar later stelden de Haarlemse cellebroeders een huis in de Suikerstraat, dat zij in dat jaar van de regulieren van Eemstein in bezit kregen, aan de aldus in Dordrecht ontstane cellebroedersgemeenschap als termijnhuis ter beschikking. In de loop der tijd wist dit convent een steeds zelfstandigere positie te verwerven en onttrok zich zo allengs aan de bemoeienis van de Haarlemse broeders. In 1463 ging het convent met toestemming van de bisschop over op de regel van Augustinus. Het klooster en overige bezittingen werden toen kerkelijke goederen en vielen niet meer onder het wereldlijk recht. Ook konden ze voortaan zelf bepalen wie zij wel of niet in hun convent opnamen. Ook mocht de rector bepalen wie als biechtvader met de zielzorg in het klooster belast werd. In 1469 verleende de bisschop de broeders voorts het recht om in hun eigen, waarschijnlijk pas in 1506 gereed gekomen kapel over een vast altaar te beschikken, in plaats van het in 1449 gewijde draagbare altaar. De cellebroeders, die zich met name toelegden op het begraven van overleden pestslachtoffers, kregen de beschikking over een eigen, in 1568 gewijde kerkhof. De inkomsten, die ze met het hier begraven van overledenen konden genereren, leidde tot een conflict met het kapittel van de Grote Kerk, dat die inkomsten dan zou derven. Dit conflict mondde in 1572 uit in overeenkomst tussen beide partijen, waarin onder meer bepaald werd dat de cellebroerders op hun eigen kerkhof alleen de eigen broeders mochten begraven. Nadat de broeders in 1582 naar het pesthuisterrein waren verhuisd, werd enkele jaren later hun klooster door de stad tot dolhuis bestemd, waar krankzinnigen gehuisvest werden. Ook na de Reformatie werden de stedelijke functionarissen, die toen de begrafenissen verzorgden, cellebroeders genoemd. Ze waren echter geen lid van een religieuze orde en legden ook geen geloften af
Gebruikte literatuur:
Monasticon Batavum, deel II, p. 60; J. van Herwaarden, D. de Boer, F. van Kam en G. Verhoeven, “Geschiedenis van Dordrecht: Geschiedenis van Dordrecht tot 1572” (Hilversum 1996), p. 347/348; S.M.C . Leupen, ‘De kloosters van de cellebroeders en -zusters in het graafschap Holland en Zeeland tot aan de Reformatie’ in “Historisch Tijdschrift Holland”, 30 (1998), p. 69/70/80/86/89/90; L. Noordegraaf en G. Valk, “De gave Gods. De pest in Holland vanaf de late middeleeuwen” (Amsterdam 1996), p. 197; W. Frijhoff, H. Nusteling, M. Spies, "Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813" (Hilversum 1998), p. 62
Gebruikte websites:
Website Dordrecht Monumenteel van Stichting Illustre Dordracum, http://www.dordrechtmonumenteel.nl/qr/120/ (19-11-2016); Website Archieven Portaal Europa, https://www.archivesportaleurope.net/ead-display/-/ead/pl/aicode/NL-DdtRAD/type/fa/id/23 (20-11-2016); Website Regionaal Archief Dordrecht, http://www.regionaalarchiefdordrecht.nl/archief/ (21-11-2016)
ENK Monasticon nummer:
ME-B001-006
VU Kloosterlijst nummer:
D45
Toon op kaart Toon op kaart
 
 
 
 
 
Erfgoedstuk
Vestigingsplaats
Vestigingsplaats: Deventer
Datering:
1495 - 1598
Orde of congregatie:
Alexianen (Cellebroeders)
Naam van het klooster:
Nazareth
Plaatsnaam:
Deventer
Provincie:
Overijssel
Parochie:
Deventer-Onze Lieve Vrouw
Destijds gewest:
Oversticht
Bisdom:
Utrecht
Stichting/eerste vermelding:
1495
Opheffing/laatste vermelding:
1598
Type:
Klooster, m
Geschiedenis:
In 1495 schonk Willem van Zweten zijn huis en erf in de Noordenbergstraat in Deventer aan de cellebroeders. Dit onder de voorwaarde dat zij ook in deze stad het verplegen van besmettelijke zieken - met name pestlijders- en het begraven bij overlijden van deze zieken op zich zouden nemen. De aldus ontstane gemeenschap van cellebroeders werd nog in 1495 onder de naam Nazareth door de bisschop van Utrecht, David van Bourgondië, tot klooster van Augustijnen verheven. In tijden dat er geen epidemieën waren, namen de broeders ook het verplegen van krankzinnigen op zich. Deels met aalmoezen, die zij aan de deuren inzamelden, voorzagen zij in hun de kosten van onderhoud. Bij een in 1587 genomen raadsbesluit, werd besloten dat de begijnen van een drietal conventen in Deventer enige maanden achtereen wekelijks een daalder aan de cellebroeder moesten betalen, om te voorkomen dat de broeders uit armoede de stad zouden moeten verlaten. In 1598 werd het beheer over de goederen van de cellebroerders onder de in 1591 door Schepenen en Raad van Deventer benoemde rentmeester van de geestelijke goederen gebracht. In 1609 ging dit beheer over aan het toen ingestelde rentambt van het kapittel van St. Lebuinus. De overste van de cellebroeders was in 1622 nog in Deventer werkzaam

Gebruikte literatuur:
Monasticon Batavum, deel II, p. 47; Artikel “Herinneringen aan “Het Noorden” van Deventer” in “Deventer Dagblad”, 1934-09-15, p. 8
ENK Monasticon nummer:
ME-B001-005
VU Kloosterlijst nummer:
D27
Toon op kaart Toon op kaart
 
 
 
 
 
Erfgoedstuk
Vestigingsplaats
Vestigingsplaats: Delft
Datering:
1467 - 1578
Orde of congregatie:
Alexianen (Cellebroeders)
Plaatsnaam:
Delft
Provincie:
Zuid-Holland
Parochie:
Delft-Hippolytus?
Destijds gewest:
Holland
Bisdom:
Utrecht
Stichting/eerste vermelding:
1467
Opheffing/laatste vermelding:
1578
Type:
Klooster, m
Geschiedenis:
Het klooster van de cellebroeders in Delft was even ten noorden van de Choorstraat gelegen met een uitgang aan de huidige Cellebroedersstraat, die toen Crepelsteegh heette. De eerste vermelding van dit klooster dateert van 1467, maar het klooster kan toen al ouder zijn geweest. Naast het verzorgen van zieken, die aan pest leden, hadden de cellebroeders, die volgens de regel van Augustinus leefden, als voornaamste taak overleden pestslachtoffers te begraven. Hoewel paus Sixtus IV in 1472 daartoe al toestemming gegeven had, stond pastoor Johannes Losschaert de Delftse cellebroeders pas in 1490 toe om in hun eigen kapel de mis op te dragen met “Open Deuren”; dit wil zeggen voor iedereen toegankelijk. Bij de stadsbrand van 1536 liep het Cellebroedersklooster ernstig schade op, die echter geheel hersteld werd. In 1557 besloot het Delftse stadsbestuur het voormalige Maria-Magdalenaklooster voor het verplegen van pestzieken in te richten. Het begraven van de in dit pesthuis overleden patiënten was de taak van de cellebroeders. Toen in 1572 het katholicisme in Holland verboden werd, verloren de gebouwen van de cellebroeders de functie van klooster. Toch bleven zij nog jaren daarna ongestoord in Delft wonen, hetgeen waarschijnlijk nauw samenhangt met hun pragmatische en hervormingsgezinde instelling, die hun doen en laten bepaalde. In 1577 waren deze gebouwen zover in verval geraakt, dat het stadsbestuur aan de Heilige Geestmeesters, die met het toezicht op de cellebroeders belast waren, toestemming gaf de gammele kerk af te breken en met opbrengsten van de verkoop van het bouwmateriaal daarvan de overige gebouwen te repareren. In 1578 kregen de Heilige Geestmeesters van het stadsbestuur onderhavige gebouwen geheel tot hun beschikking, teneinde deze te verkopen en de opbrengst daarvan ten behoeve van weeskinderen aan te wenden. Uiteindelijk werden de gebouwen afgebroken en herinnert alleen een straatnaam nog aan het bestaan van een cellebroedersklooster in Delft
Gebruikte literatuur:
G. Verhoeven, "De derde stad van Holland: Geschiedenis van Delft tot 1795" (Zwolle 2015), p. 124; S.M.C. Leupen, ‘Het Delftse Cellebroedersklooster’ in “Jaarboek 1993 van Het Genootschap Delfia Batavorum” (Alphen aan den Rijn 1994), p. 23-36; S.M.C . Leupen, ‘De kloosters van de cellebroeders en -zusters in het graafschap Holland en Zeeland tot aan de Reformatie’ in “Historisch Tijdschrift Holland”, 30 (1998), p. 69/84/85/86/87/90/91; G. de Moor, “Verborgen en geborgen: het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574)” (Hilversum 1994), p. 440
Gebruikte websites:
Website Wikidelft, http://www.wikidelft.nl/index.php?title=Toon_object&identifier=S3245&searchtitle= (19-11-2016); Website Stichting Geschiedschrijving Delft, http://www.geschiedschrijvingdelft.nl/blog/levend-begraven-in-het-pesthuis (19-11-2016); Website Stichting Thomas a Kempis 1988,
http://thomasakempiszwolle.nl/cms/index.php/thomas-a-kempis/moderne-devotie/399-2016-mei-md-delft.html (19-11-2016)
ENK Monasticon nummer:
ME-B001-004
VU Kloosterlijst nummer:
D13
Toon op kaart Toon op kaart