Zoeken in collecties

Bidsnoer van 6 x 10 kralen met aan de staart drie kralen en een kruis met corpus. De H. Birgitta van Zweden (1303-1373) had voor haar kloosterordes voorgeschreven, ter ere van de 63 levensjaren van Maria evenveel keren het Weesgegroet te bidden. De rozenkrans bevat twee extra kralen met verwijzing naar de pelgrimsplaats Lourdes. Deze grote rozenkransen werden veelal op bedevaartplaatsen als souvenir verkocht.

De gesel, ook discipline genoemd, herinnert aan een van de lijdenswerktuigen en hing als zodanig ook wel aan het (refter)kruis.

Wit gesteven boordje met doek die op de borst neerhangt. Aan de beide uiteinden van het boordje een breed lint dat aan de ondermuts wordt bevestigd.

In het houten doosje zitten briefjes voor de verschillende dagen van de maand maart, toegewijd aan de H. Josef. Elk briefje bevat gebeden tot de H. Jozef en een spirituele 'oefening'. Het openingsbriefje legt uit: "Deze briefjes worden bij wijze van loting uitgedeeld bij het naderen der maand, die den H. Joseph is toegewijd. Een ieder zal het briefje houden, dat hem ten deel gevallen is, en men zal trachten getrouw te zijn in de H. Communie en de oefening te volbrengen, die op hetzelve staan aangewezen, tot meerdere eer van de H. Joseph en tot zaligheid onzer ziel". In het houten doosje zit een kleiner rond blikken doosje met kartonnetjes genummerd 1 tot en met 31. Het was de bedoeling dat elke zuster een nummertje trok en het gebedsbriefje bij het betreffende nummer aandacht schonk. Op het openingsbriefje is genoteerd "Hetwelk wij gedaan hebben tot Maart 1948".

Schuifspelden aan een zwart koordje. Gebruikt voor het vastzetten van de sluier op het hoofd.

Op 11 januari 1957 ontvangen de zusters van de drie communiteiten - Haren, Reek en Lithoijen - elk het Herenigingskruis. Het kruis is een bevestiging van de speciale opdracht van de Penitenten van de Eenheid. De speciale opdracht is een speciale apostolische opdracht op 15 mei 1948 door bisschop Mutsaers aan de zusters gegeven: Bidden en offeren voor de eenheid van de wereld, in het bijzonder voor de eenheid onder de christenen. Vanaf die dag noemen de zusters zich 'Penitenten van de Hereniging'. Deze naam is later veranderd in: 'Penitenten van de Eenheid'. Op het kruis staat een Oosterse afbeelding van de Lerarende Christus met het Evangelie in de hand. De tekst op het kruis luidt 'Mogen allen een zijn'. Bovenaan het kruis staat het Franciscaanse wapen, onderaan twee engelen, in aanbidding neergeknield voor het H. Sacrament. Het kruis verbeeldt de opdracht van de zusters: een Franciscaans beschouwend leven voor de eenheid in Oost (lerarende Christus) en West (vorm van het kruis).

Het ondermutsje, met gesteven voorzijde, wordt met behulp van de twee lintjes en twee openingen in de onderrand aan de achterzijde van de muts op het hoofd vastgeregen. De collaar (zie VW-Z100-002) wordt aan het verstevigde deel van het mutsje vastgemaakt met spelden. Vervolgens wordt de gesteven bandeau (er is ook een ongesteven bandeau aanwezig) boven rond het hoofd gedaan en aan de achterzijde vastgemaakt met spelden. Op de kap, waar twee knikken in worden gebogen, wordt de sluier vastgemaakt, zwart voor de zusters (5), wit (6) voor de novicen. Aan de achterzijde worden twee plooien van de sluier aan elkaar vast gemaakt, zodat de sluier mooi in plooien valt. 's Avonds wordt de sluier opgevouwen en onder de waskom gelegd. Als de sluier aan de kap is vastgemaakt, wordt de kap aan de zijkanten aan de collaar vastgemaakt met spelden. De twee ongesteven stroken aan de kap worden op het achterhoofd onder de sluier vastgezet met spelden. Het ondermutsje is voorzien van een opgestikt etiketje met in het rood de letter R. Op de gesteven bandeau is een klein wit etiketje aangebracht met het rode cijfer 27. Op de ongesteven bandeau is een etiketje aangebracht met in het rood de letter R.

Gebruikt in bed door zieke zusters als zij de communie uitgereikt kregen.

In het koord drie knopen die symbool staan voor de drie kloostergeloften van armoede, gehoorzaamheid en zuiverheid (of kuisheid). Op het uiteinde van het koord is een etiketje aangebracht met een rode letter N. Het koord werd op het habijt op de rechterheup gedragen. De vierde knoop dient om het koord rond het middel te bevestigen.

Grijze kap met korte sluier. Aan de uiteinden van de kap zit een drukknoopje en klittenband ter bevestiging achter het hoofd. De kap bestaat uit een plastic band die in de sluier wordt geschoven. Aan de binnenzijde van de sluier is een wit etiketje bevestigd met daarop in het rood het cijfer 31.

Korte schoudermantel. Voorzien van een haakje en oogje aan de uiteinden van de kraag.

Lange wijd uitlopende onderrok. Aan de achterzijde voorzien van twee drukknoopjes en twee haakjes en ogen.

Bidsnoer met zeven maal zeven langwerpige kralen. Aan het snoer hangt een staart van drie kralen. Tussen de kralen zeven medailles en aan het hangende gedeelte een grote medaille en een toegevoegde medaille gewijd aan het Heilig Jaar 1933. Aan de voorzijde van alle medailles een afbeelding van Maria als 'Mater dolorosa' met zeven zwaarden door haar hart. Op de keerzijde van de grote medaille een afbeelding van Maria onder het kruis op de Calvarieberg met de tekst 'In cruce salus!' Op de keerzijde van elke kleine medailles staat een van de zeven smarten van Maria afgebeeld. Er is een achtste kleine medaille toegevoegd tussen het snoer en de staart.

Bidsnoer van vijf maal tien kralen met daartussen telkens één kraal. De staart van het snoer bestaat uit drie kralen, een kraal en corpus aan kruis. De rozenkrans kan met behulp van twee ringen aan het koord gehangen worden dat rond de middel over het habijt is bevestigd. De rozenkrans hangt op de rechterheup.

Aan een van de lange zijden is in het midden haaks op de rand een langwerpige lap stof ter lengte van het hoofd bevestigd waarop aan het andere einde een etiketje met in het rood het cijfer zes, daarnaast twee rode steekkruisjes. Aan beide zijden van deze lap is een vierkant lapje stof bevestigd en daar weer naast twee witte lintjes met drukknopen, ter bevestiging op het hoofd (op de ondermuts). Aan de beide uiteinden van dezelfde lange zijde van de sluier is een drukknoopje bevestigd om deze uiteinden achter het hoofd ter hoogte van de rug vast te kunnen maken, zodat de sluier in een soort kolom vanaf het achterhoofd valt.

Gebruikt voor het vastzetten van de hoofdbekleding.

Bidsnoer van 3 x 4 kraaltjes afgewisseld met een enkel kraaltje. Aan het uiteinde een Wonderbaarlijke Medaille.

De strookjes zijn per maand bij elkaar gebundeld en samen bewaard in een doosje. Opschrift op het doosje: "Vroeger - tot 1925 - deden ze elke Maand een dag v/d Maand trekken om die dag iets bijz[onders] te doen". Blijkbaar was het de bedoeling dat elke zuster aan het begin van de maand een 'lotje' trok om een specifieke dag van de maand iets bijzonders te doen.

Ingelijste uitvergroting van een van de kwartieren van het wapen van de zusters Penitenten van de Eenheid met daarop een kruis, habijtkoord, evangelieboek, de arm en hand van Christus en de arm en hand van Franciscus. Daaronder de wapenspreuk van de zusters: "In blijde boetvaardigheid".

Voor over de rok van het habijt. Met twee linten aan de band ter bevestiging om de middel. De schort is op een typische manier opgevouwen, zodat de vouwen bij het uitvouwen van de werkschort een ruitpatroon vormen.